(ontleedde, heeft ontleed),
1. de verschillende delen waaruit iets bestaat van elkaar losmaken, het in leden scheiden: een bloem, een dier ontleden.
2. de afzonderlijke delen op zichzelf en in betr. tot elkander beschouwen: een zin, een gedicht ontleden.
3. (scheik.) de bestanddelen van een stof van elkander afscheiden.
4. nauwkeurig, in bijzonderheden onderzoeken: iemands karakter ontleden.