(beschouwde, heeft beschouwd),
1. oplettend, aandachtig bezien; (fig.) iets op de keper beschouwen, van nabij, nauwkeurig bekijken.
2. beoordelen, overwegen: alles wel beschouwd; naar mijn wijze van beschouwen, volgens mijn inzicht; al naar men het beschouwt, opvat; — op zichzelf beschouwd, buiten verband met iets anders.
3. aanzien, houden voor: ik beschouw hem als de belhamel; dat beschouw ik als mijn plicht; dat beschouw ik als afgedaan.
4. de beschouwende wijsbegeerte, bespiegelende.
5. ambtshalve keuren, schouwen: het beschouwen der dijken.
6. (visserst.) zijn deel ontvangen van de opbrengst der visserij.