(ontgrondde, heeft ontgrond),
1. (w. g.) iets rukken uit de grond waarin het vaststaat: een orkaan waardoor de zwaarste bomen ontgrond, gebroken en ontkroond werden.
2. van grond beroven; — een fundering of een grond zijn ondergrond doen verliezen doordat deze wegspoelt; — de bovengrond van een stuk land afgraven om het land bebouwbaar te maken; ontginnen; — een grond door afgraving ontdoen van de daarboven liggende veenlaag; het veen afgraven of uitbaggeren.