Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Onrein

betekenis & definitie

I. bn. (-er, -st),

1. (van mensen) in een toestand verkerende waarin zij van de gemeenschap met God en het volk Gods zijn uitgesloten; ook van al wat de mens in die toestand kan brengen: die man is melaats, hij is onrein; kan hij dulden dat het tempelgereedschap door onreine handen worde aangeraakt?
2. onzindelijk, vuil: zijn handen waren onrein.
3. boos, onheilig: besmet met de onreine geest des kwaads; — op religieuze grond verwerpelijk, ongeoorloofd: varkensvlees is voor de Mohammedanen onrein.
4. zedelijk niet rein, onkuis: de onreine holen der ontucht: onreine gedachten; onreine lusten.

II. zn. o., ongedierte.