(omsluierde, heeft en is omsluierd),
1. met een sluier omhangen of omgeven: de speelnoten omsluierden de blonde lokken der schone bruid;
2. als met een sluier omgeven, bedekt voorstellen: hij omsluierde zijn bedoelingen zo zeer, dat niemand de minste argwaan opvatte;
3. geheel of gedeeltelijk aan het oog van de beschouwer onttrekken: ’t zonlicht zinkt en ’t duister omsluiert de bergen;
4. met of als met een sluier omgeven zijn: het beeld was omsluierd.