Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Normaal

betekenis & definitie

I. NORMAAL'

(<Fr.-Lat.), bn. bw.,

1. overeenkomstig de regel, regelmatig, gewoon: bij normale ontwikkeling ; zijn temperatuur is normaal; dat is een normaal verschijnsel, niets bijzonders of verontrustends; — hij is niet normaal, van iem. die dronken is, of wiens geestvermogens niet in orde zijn; — in normale toestand, behoorlijk, gewoon;
2. als norm dienend: de normale arbeidsdag, welks duur door de wet is vastgesteld; — normaal zand, korrelig, scherp, zuiver en zonder leem; — normale mortel, mortel die uit 1 deel cement en 3 delen normaal zand bestaat. [Opm. Samenst. met het onverbogen normaal zijn germanismen.]

II. NORMAAL'

v. (...malen), (meetk.) loodlijn; in het bijz. de rechte die in een punt van een vlakke kromme of een oppervlak loodrecht staat op de raaklijn, resp. het raakvlak in dat punt.