Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Nestelen

betekenis & definitie

I.(nestelde, heeft genesteld),

1. zijn nest maken: de zwaluwen nestelen aan de vensters en in de stallen ;
2. zich nestelen, zich ergens vestigen : hij heeft zich daar mooi genesteld; (ook) zich verbergen, zich verschuilen.

II. (nestelde, heeft genesteld),

1. met een nestel toerijgen;
2. (Zuidn.) talmen; prutsen.