(<Fr.),
I. bn. (-er, -st), geheimzinnig, verborgen, duister, raadselachtig: de mystieke zin der H. Schrift; — (R.-K.) het mystiek lichaam, fig. uitdrukking door St. Paulus gebruikt om de verhouding aan te geven tussen de leden der Kerk tot Christus en onderling;
II. zn. v.,
1. hartstochtelijk streven naar de bijzondere vereniging van de ziel met God en van God met de mens (lat. unio mystica): de mystiek van Ruusbroec;
2. de leer van dit streven: zich met mystiek bezighouden.