Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schrift

betekenis & definitie

I. o. (-en),

1. manier, hetzij karakteristieke of toevallige wijze waarop iem. schrijft of iets geschreven is : die brief is van moeder, ik zie het aan het schrift; vrouwelijk, sprekend schrift; duidelijk leesbaar, onleesbaar schrift;
2. soort, type of maat van karakters waarvan men zich bedient: staand, lopend, rond schrift; microscopisch schrift;
3. de bijz. lettertekens waarvan men zich in een bep. taal bedient: Arabisch schrift; met het Duitse schrift niet overweg kunnen;
4. lettersoort voor boekdruk, in- of opschriften : Italiaanse, klassieke, halfvette schriften;
5. wat geschreven is, geheel van letter(en cijfer)tekens : zij kan geen geschreven schrift lezen, wel gedrukt; een regel, een bladzijde schrift(s); iets op schrift brengen, opschrijven ; ik heb het op schrift, zwart op wit; — (typogr.) zetsel;
6. (vero., germ.) geschrift; nog in samenst.: schotschrift, verzoekschrift;
7. document.; inz. schuldbekentenis : van hem heb ik geen schrift nodig ;
8. schrijfboek, cahier: de schriften ronddelen, ophalen; een schoon, een oud schrift;

II. v., g. mv., de bijbel: de Heilige Schrift; ook alleen (bij Prot., inz. Gereform.) de Schrift: goed in de Schrift thuis zijn ; altijd plaatsen uit de Schrift aanhalen.