I. v. (-en),
1. muziekinstrument met oorspr. vier, later zes, zeven of meer snaren, van gewelfde bouw en met lange hals, in vroegere tijd zeer geliefd, en nu nog gebruikt tot eigen begeleiding van eenvoudige (volks-) liederen: de luit tokkelen ; de luit bespelen ;
2. (fig.) dichtkunst: de luit van Hooft.
II. v. (-en), (gew.)
1. lange luit(e), soort van lange grote peer;
2. (fig.) zeer lang manspersoon.
III. m., (gemeenz.) luitenant.