Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Loopje

betekenis & definitie

o. (-s),

1. kleine, korte loop: een loopje nemen (alvorens over iets te springen); — op een loopje, op een drafje;
2. wandelingetje: een loopje doen, maken; — (gew.) kleine afstand die men wandelt: 't is maar een loopje van hier;
3. (muz.) lopende figuur, reeks van snel gespeelde of gezongen op- of afgaande korte noten, diatonisch of chromatisch: zij maakte met de middelste vinger een loopje over haar rinkelbom;
4. listige trek, streek; (fig.) kunstgreep: hij weet er wel een loopje op; de loopjes kennen; — (zegsw.) een loopje met iem. nemen, iem. voor de gek houden.

< >