bn. bw. (lomer, -st),
1. een gevoel van zwaarte in de leden hebbend of daarmee gepaard gaand, vermoeid en daardoor mat, in de beweging, traag, langzaam: ik ben zo loom in mijn benen; met lome schreden gaan; zich loom bewegen; — een lome warmte, die loom maakt;
2. niet flink, zonder energie: loom van geest; de lome massa; — (beurst.) ijzer loom, daar was weinig vraag naar.