Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Leek

betekenis & definitie

I. LEEK,

v., (plantk.) (gew.) gekrulde zuring, koeleek (Rumex crispus).

II. LEEK,

m. (leken),
1. iem. die niet tot de geestelijke stand behoort;
2. iem. die van een bep. vak geen verstand heeft, geen deskundige of vakman: ik ben een volslagen leek in dat vak; de leken, het publiek.

III. LEEK

v., (als eigennaam van wateren) beekje, laak.