I. (laafde, heeft gelaafd),
1. verkwikken, inz. met drank: een zieke laven; gelaafd en gespijsd; zich laven aan, zich verkwikken, zijn dorst stillen met; — (van planten en al wat droog en dor is) met vocht verkwikken; — (Barg.) dronken maken.
2. (leerl.) de te looien huid door zuren doen opzwellen.
3. (fig.) sterken, troosten: dat laafde zijn bedrukte ziel.
II. (laafde, heeft gelaafd), (zeevisserij) met een schepnet de vis uit het net scheppen.