(kruisigde, heeft gekruisigd),
1. aan een kruis nagelen of slaan, (iem.) de kruisdood doen ondergaan : de gekruisigde Christus ; (zelfst.) de Gekruisigde; bij de Romeinen was het kruisigen een straf voor slaven ;
2. (fig., bijb.) doden: der wereld gekruisigd zijn,, der -wereld afgestorven zijn, afschuw hebben van de (bedorven) wereld.