bn. bw. (-er, -st),
1. (van personen) physieke kracht bezittende, sterk: jong en krachtig; met krachtige hand; — (bw.) een krachtig gebouwd man; (van dingen en verschijnselen) een groot vermogen hebbend, intens, sterk : een krachtige stroom ; een krachtig applaus ;
2. (van personen) geestelijke of zedelijke kracht bezittend, energiek : een krachtige persoonlijkheid; (bw.) met kracht, met nadruk: krachtig optreden, handelen; — (van gevoelens, eigenschappen, handelingen en uitingen) grote gevolgen kunnende hebben, sterk werkend, indruk makend, sterk: krachtige middelen aanwenden; een krachtig protest; krachtig verzet; een krachtig gebed, vurig ; hij sprak een krachtig woord ; een krachtig betoog;
3. (van stoffen en zaken) een grote uitwerking teweeg kunnende brengen, niet slap of flauw, sterk : een krachtig geneesmiddel; die wijn is nogal krachtig’,
(soms) kracht gevend, voedzaam: een krachtige soep ;
4. (bw.) in hoge mate, zonder dat bepaald aan kracht gedacht wordt.
