Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Klasse

betekenis & definitie

v. (-n), KLAS, (-sen),

1. groep van leerlingen van een zelfde leerjaar die gezamenlijk onderwijs ontvangen: de hele klas lachte; een klasse schoolkinderen; de onderwijzer staat voor de klas; voor de klas staan, ook oneig. voor : les, onderwijs geven;
2. leerjaar, verdeling der leerlingen naar de te behandelen stof: tot een hogere klasse bevorderd worden ; de school heeft vijf klassen; in de vierde klasse krijgen wij scheikunde;
3. lokaal voor een groep leerlingen als onder 1., klasselokaal: de juffrouw liep naar achter in de klas; de klas uit gestuurd icorden;
4. (Zuidn.) les, lesuur;
5. klasse van discipline, voorheen een strafafdeling bij iedere compagnie: één, twee, in de pas, anders ga je naar de klas;
6. (Zuidn.) lichting;
7.(nat. hist.) elk der delen waarin een hoofdafdeling verdeeld wordt, zelf weer verdeeld in orden: de zoogdieren vormen de eerste klasse der gewervelde dieren;

categorie, groep, afdeling in het algemeen: de klasse der open voertuigen; het in 1808 gestichte Kon. Instituut telde vier klassen; — (taalk.) de klassen der sterke werkwoorden, de groepen waarin ze naar de afwisseling der stamvocalen verdeeld worden; — de klassen der naamwoorden, hun verdeling naar geslacht of pronominale aanduiding;

8. met betr. tot indeling naar rang, waarde, betere of mindere hoedanigheid:
9. groep der bevolking met betr. tot maatschappelijke stand: ontevredenheid onder alle klassen der maatschappij; de arbeidende klasse; de fatsoenlijke klasse ; vgl. volksklasse ; — (in ’t bijz.) in de economie: bevolkingsgroep welker binding berust op kwalitatieve gelijkheid der economische grondslagen van het bestaan; in de socialistische en communistische staatsleer: de groep der arbeiders en die van de bezitters der productiemiddelen (kapitalisten): de bezitloze en de bezittende klasse ;
10. (in een hiërarchie van ambten en waardigheden) rang, of groep of onderverdeling in een rang: controleur, schrijver, matroos (der) eerste klasse; luitenant ter zee eerste klasse; — bij ridderorden: de Orde van de Nederl. Leeuw telt drie klassen; — in de sport: kampioen der tweede klasse; — ook van instellingen : een gemeene tweede klas; vroeger had men bij het openbaar lager onderwijs drie klassen van scholen; — ook zelfst.: hij is eersteklas; de tweedeklassen;
11. (van zaken naar haar hoedanigheid) soort, kwaliteit: eerste klas rietsuiker; dit is een klasse beter; — van de afdelingen in openbare middelen van vervoer met betr. tot comfort en de er voor verschuldigde prijs : bij onze spoorwegen heeft men drie klassen; een coupé, een kaartje eerste klas; derde klas reizen; — bij uitbr. ook in andere instellingen: hij ligt tweede klas (in het ziekenhuis); een begrafenis eerste klas; — van vaartuigen gebruikt met betr. tot de bouw en de zeewaardigheid: gebouwd volgens Lloyds eerste klas; bij pleiziervaartuigen met betr. tot het type en de zeilvoering: de 6-meterklasse; vgl. regenboogklasse.