Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kier

betekenis & definitie

m. (-en),

1. nauwe opening tussen een niet geheel gesloten deur en de deurstijl: de deur staat op een kier of kiertje, is een klein eindje geopend; — ook wel gezegd van een schuifraam dat een klein eindje opengeschoven is ; ook van niet gesloten gordijnen enz.;
2. reet, spleet: door de kieren van de schutting kijken',
3. (zeew.) opening tussen gestuwde vaten ;
4. (gew.) iets of iem. in de kieren hebben, in de gaten.

< >