Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Invoeren

betekenis & definitie

(voerde in, heeft ingevoerd),

1. (iem.) binnen een ruimte brengen ; (oneig.) ten tonele brengen : iem. sprekende, handelende invoeren;
2. ergens in geleiden, inbrengen, meest als techn. term: koude lucht, de stroom, een leiding, een draad ergens invoeren; — (wisk.) een waarde invoeren, bij de bewerking er in brengen ; — 3. (inz.) goederen, koopmanschappen uit een ander gebied of land aanvoeren, over en binnen de grenzen brengen: er werd veel veevoeder ingevoerd: in 1929 werd in Nederland voor 1.989.431.000 gld. ingevoerd ; iets frauduleus invoeren, zonder de verschuldigde inkomende rechten er voor te betalen ; — iets vrij mogen invoeren, zonder inkomende rechten verschuldigd te zijn;
4. (toestellen, werkwijzen, denkbeelden, gevoelens, meningen, spreekwijzen enz.) in zwang brengen, in gebruik doen komen;
5. als overheid of met zijn gezag in werking doen komen: een wet, het algemeen kiesrecht invoeren; belastingen invoeren;
6. (zeilv.) naar binnen, binnenwaarts brengen.