Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Invloed

betekenis & definitie

m. (-en),

1. invloeiing van goddelijke, geestelijke kracht:
2. zinnelijk niet waarneembare inwerking van een zaak of omstandigheid op een andere zaak of een gesteldheid, ook die van personen: de temperatuur der lucht heeft invloed op de snelheid van voortplanting van het geluid’, de invloed van het klimaat op de gezondheid ; al die op ons werkende invloeden; hij voelde de invloed van de krachtige wijn; onder de invloed zijn, t.w. van alcoholische drank
3. zedelijke inwerking van een persoon op anderen: een goede, verkeerde-, verderfelijke invloed hebben ; invloed oefenen, uitoefenen, van invloed zijn, zijn invloed doen gelden, aanwenden ; als oud vriend hebt gij misschien nog invloed op hem;
4. het vermogen om op anderen, op een kring van personen of in het alg. in de maatschappij in te werken, inz. om iets te verkrijgen, overwicht, autoriteit : hij heeft veel invloed aan het hof, hij vermag daar veel; zijn invloed aanwenden ; een man van invloed; — hij staat onder de invloed van zijn vrouw, onder de macht van haar wil;
5. (nat.) inductie.