(schoot in, heeft en is ingeschoten),
I. overg.,
1. naar binnen schieten: de vijand schoot gloeiende kogels de stad in;
2. een schip van voren inschieten, beschieten;
3. met een schot verbrijzelen: de ruiten inschieten; iem. de hersens inschieten ;
4. door schoten het begin van iets aankondigen : het nieuwjaar inschieten ;
5. geweren en Izanonnen inschieten, ze tot juist schieten bekwaam maken, door er mee te schieten de juiste stand van vizier en korrel ten opzichte van het richtvlak onderzoeken; - zich inschieten (van troepen en batterijen tot het gevecht) al schietende de vereiste elevatie bepalen om een bepaald doel zo goed mogelijk te treffen ;
6.(wev.) de schietspoel door de beide helften van de ketting heen brengen, inslaan;
7. invoegen: een lap inschieten, inzetten; — bladen inschieten, in of tussenvoegen ;
8. het brood inschieten, in de oven schuiven; graan inschieten, in zakken scheppen ; — het stengewant inschieten, laten zakken;
9. geld er bij inschieten, eig. het er op toeleggen, vand.: het verliezen, kwijtraken ; — zo ook: het leven, zijn vermogen, zijn gezondheid er bij inschieten; — vgl. II, 6.
II. onoverg.,
1. ergens, iets snel, met vaart binnengaan of komen: ineens schoot hij het huis in; de stoomboot schoot de haven in;
2. plotseling in de geest komen, te binnen schieten: daar schiet mij juist een aardig voorbeeld in;
3. met vaart afglijden, vallen in: hij schoot voorover de sloot in ;
4. insteken : de balk schiet te diep in; — ingrijpen, zich tot binnen iets uitstrekken: het achterhuis van mijn buurman schiet bij mij in; — met
kracht inkomen : het getij schiet meer op die zijde in;
5. wegzakken, inkalven van de grond : de openingen in de aardbogen worden met een eensteensmuurtje afgesloten voor het inschieten van de grond;
6. er bij inschieten, verloren gaan, achterwege blijven: mijn eten, het reisje echoot er bij in, miste ik, ontging mij ;
7. (van kleuren op olieverfschilderij) indrogen en daardoor dof worden.