Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Beschieten

betekenis & definitie

(beschoot, heeft beschoten),

1. met kogels, pijlen enz. schieten op (alleen bij meervoudige begrippen): een vesting, de vijand beschieten; — met granaten beschieten, bombarderen.
2. (vero.) schietend bereiken; (fig.) zijn doel, zijn wit, zijn oogmerk beschieten.
3. (een oppervlak) bekleden, inz. met planken; een lambrizering maken.
4. afsluiten: een met glas beschoten galerij, veranda, met glas afgesloten.
5. (scheepsb.) een ruimte afdelen door een of meer beschotten.
6. mijn ogen waren even beschoten, ik was licht ingesluimerd.
7. (gew.) er beschoten uitzien, bleek, slecht.
8. (gew.) vorderen, vooruitkomen.
9. (gew.) waarde hebben, betekenen, helpen: dat beschiet niet veel.
10. (gew.) (van gewassen) opbrengen, opleveren.