Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ingaan

betekenis & definitie

(ging in, is ingegaan),

1. binnengaan, binnentreden : ik zag hem wel het huis ingaan, maar niet er uit komen ; door een deur, en vand. ook : een deur ingaan, door die te openen binnentreden; — (oneig.) in het Koninkrijk der hemelen ingaan (Matth. 19 : 17), het verwerven; — (bijb.) ingaan tot een vrouw, haar bekennen ; — deze degen gaat gemakkelijk uit en in, laat zich gemakkelijk uit de schede trekken en er weer insteken ;
2. voortgaande komen in: wij gingen de duinen verder in ; — een weg ingaan, opgaan, inslaan (ook fig.) ; — van een tijdruimte of wrat als zodanig wordt gedacht: de nieuwe week ingaan, niet gerust de nacht ingaan; de eeuwige rust ingaan; sterven;
3. in-, binnendringen; — ingaan op een verzoek, op een voorstel, er in treden, het inwilligen; — nader ingaan op een kwestie, ze nader behandelen;
4. beginnen, aanvangen: hei land wordt verhuurd voor vijf jaar, in te gaan 1° Mei 1912 ; zijn leertijd is heden ingegaan; de vacantie gaat in 12 Juli; — beginnen te lopen, van kracht te zijn: de verordening, zijn salaris gaat 1 Januari in; — o. (w. g.) aangaan (een overeenkomst) sluiten.