Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hoofdelijk

betekenis & definitie

bn. bw.,

1. per hoofd, iedere persoon afzonderlijk betreffende, aansprekende: hoofdelijke stemming, omvraag, waarbij alle aanwezigen stuk voor stuk hun stem uitbrengen, resp. hun bezwaren inbrengen; — hoofdelijke omslag, verdeling der bijdragen in benodigde gelden, kosten van een feest enz. over alle belastingplichtigen, deelnemers enz.; eert. inz. een gemeentebelasting ; — hoofdelijk onderwijs, waarbij les wordt gegeven aan ieder kind afzonderlijk;
2. (recht.) een hoofdelijke verbintenis, (zowel van schuldeisers als van schuldenaren) waarbij óf ieder der schuldeisers het recht heeft de voldoening der gehele schuld te eisen, doch de schuldenaar door betaling van één geheel is bevrijd, óf ieder der schuldenaren door de schuldeiser voor de gehele schuld kan worden aangesproken, doch, de een betalende, de andere schuldenaren zijn bevrijd; — hoofdelijk aansprakelijk zijn, niet slechts voor een evenredig deel der schuld, doch voor het geheel.