Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitbrengen

betekenis & definitie

(bracht uit, heeft uitgebracht),

1. naar buiten brengen, geleiden: een gevangene uitbrengen; — (zeew.) een schip uitbrengen, naar zee loodsen; — buiten boord brengen: een anker, een touw uitbrengen; de sloep uitbrenger; strijken.
2. van zich doen uitgaan, zeggen: hij kon geen woord uitbrengen; — een toost uitbrengen, de toewijding daarvan uitspreken; — (rechtst.) een akte uitbrengen, overleggen, overleveren aan enige instantie of aan de tegenpartij.
3. kenbaar maken, afgeven, leveren: zijn stem, zijn gevoelen uitbrengen; een rapport, een advies uitbrengen; verslag uitbrengen.
4. openbaren, aan het licht brengen: het verborgene brengt hij uit in het licht (Job 28: 11); al zouden de raven het uitbrengen; wie heeft de samenzwering uitgebracht?