Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STEMMING

betekenis & definitie

v. (-en),

1. (muz.) het op de juiste toon brengen van een instrument;
2. (muz.) wijze waarop een muziekinstrument is gestemd, of waarop het gestemd behoort te zijn wanneer het op de juiste toon is gebracht;
3. toestand, gesteldheid waarin het gemoed of de geest verkeert, inz. op een bepaald tijdstip: in een vrolijke stemming zijn; de stemming onder het volk; — dat brengt er de stemming in, de goede, de juiste, de vereiste sfeer; — (kunst) toestand van gemoed of geest als weerspiegeling van een uiterlijk aanschouwen of innerlijk voelen: die dichter geeft stemmingen;
4. positieve of negatieve gezindheid ten opzichte van iem. of iets: stemming tegen, voor iets maken;
5. (handel) heersende toestand in verband met de geneigdheid tot zakendoen en rijzing of daling der prijzen: de stemming was kalm, stil, flauw, vast, prijshoudend, traag, redelijk, afbrokkelend, lusteloos, de vraag, de verkoop;
6. het stemmen, het uitbrengen, van zijn stem vóór of tegen iem. of iets: de stemming bijwonen; hij heeft in die vergadering recht van stemming; geheime stemming; stemming door opsteken der handen; hoofdelijke stemming; iets in stemming brengen.