bn.,
1. niet volkomen gaar: die aardappels zijn halfgaar;
2. (fig.) halfgaar zijn van de warmte, uitgeput, zeer loom en mat van de warmte;
3. niet goed wijs : hij is halfgaar; een halfgare jongen ; zelfst.: een halfgare, gewoonl. een halve gare, een vreemde vent, een wonderlijke snijboon.