Wat is de betekenis van halfgaar?

2025-07-15
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Halfgaar

bn., 1. niet volkomen gaar: die aardappels zijn halfgaar; 2. (fig.) halfgaar zijn van de warmte, uitgeput, zeer loom en mat van de warmte; 3. niet goed wijs : hij is halfgaar; een halfgare jongen ; zelfst.: een halfgare, gewoonl. een halve gare, een vreemde vent, een wonderlijke snijboon.

2025-07-15
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

halfgaar

halfgaar - Bijvoeglijk naamwoord 1. (kookkunst) niet helemaal gaar „Wat het ook is, dit ding is groot’’, aldus een verbijsterde Barbie (Mike Vogel), een begeerlijke antiheld met zijn spieren op de juiste plaats. Voor een van de koeien loopt het niet goed af: die splijt van kop tot staart in tweeën als de ra...

2025-07-15
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Halfgaar

adj., healgear, -nôch.

2025-07-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

halfgaar

1. bn. (eig. ten halve gaar: fig. halfwijs, onpractisch, dom): halfgare aardappels: een halfgare communist; 2. halfgare, m. en v. halfgaren (persoon, die halfgaar is: halve dwaas): ook met klemtoon op halfgaar, ook halve gare.

2025-07-15
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

halfgaar

bn. (...gare) 1. ('half) slechts ten dele gaar : ...gare kost. 2. (half'cha:r) simpel, onnozel: een ...gare jongen.

2025-07-15
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

halfgaar

(het accent wisselt), bn., 1. niet volkomen gaar: die aardappels zijn —; 2. (fig.) — zijn van de warmte, uitgeput, zeer loom en mat van de warmte; 3. niet goed wijs: hij is —; een halfgare jongen; zelfst.: een halfgare, gewoonlijk een halve gare, een vreemde vent.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Halfgaar

HALFGAAR, bn. niet volkomen gaar: die aardappels zijn halfgaar; — (fig.) halfgaar zijn van de warmte, uitgeput, zeer loom en mat van de warmte; — hij is halfgaar, niet goed wijs.