Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Gunnen

betekenis & definitie

(gunde, heeft gegund),

1. uit genade, goedertieren- of welwillendheid verlenen, schenken : iem. genade gunnen ; genieten van wat de Heer ons gunt;het was hem niet gegund haar nog te zien, het lot had het anders beschikt; — in zwakkere opvatting : vriendelijk schenken of toestaan: iemand een blik op iets gunnen ; gun mij uw welwillende aandacht;
2. schenken, verlenen, toestaan in ’t alg. (meest met ontkenning) : hij gunde zich de tijd niet om te eten ; zich geen rust gunnen ;
3. zonder nijd of spijt schenken of (inz.) zien dat een ander iets heeft of ontvangt, niet benijden : iem. alles goeds gunnen ; ik gun hem dat buitenkansje van harte; hij gunt niemand iets ;het is u van harte gegund, gezegd als men iets aan een ander afstaat; — (iron.) ik gun je de pret! (of dat gun ik je!), van iets onaangenaams dat men gaarne aan de ander overlaat; — iem. geen blik gunnen, hem met geen blik willen verwaardigen; — iem. het licht in de ogen niet gunnen, iem. (inz. zijn mededinger) niet naast zich kunnen dulden, eig. hem niet gunnen dat hij leeft;
4. een aanbesteding gunnen, de uitvoering van het werk aan iem. toewijzen : de levering is hemgegund; het perceel is niet gegund, niet toegewezen.