Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Grimmig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. hevig vertoornd, zeer boos, woedend: zij werden door hun grimmige vervolgers van alle zijden bestookt; grimmig van spijt bonsde hij tegen de deur ;
2. vreselijk om aan te zien : een grimmig monster; — het grimmig Noorden, het barre Noorden ; het grimmig noodlot; een grimmige beer kwam op hem af ;
3. toornig, onvriendelijk : een grimmige blik ; een grimmig gelaat; — (bw.) op een wijze die van woede blijk geeft: grimmig kijken; hij zag mij grimmig aan;
4. (bw.) fel, hevig: ’t is grimmig koud, vinnig koud.