Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hevig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. (van pers.) fel, erg: een hevig Protestant; zijn hevigste vijanden; — (van uitingen) vinnig, scherp : hevige uitvallen; een hevige scène, twist; — (bw.) iem. hevig aanvallen ;
2. zwaar, sterk, in hoge mate zich doende gevoelen: hevige pijnen; een hevige koorts; — geweldig, erg : een hevige wind ; een hevige knal; een hevige brand ; — fel, vinnig: een hevige koude ; in het hevigste van het gevecht; — (van kleuren) schel, sterk; — (bw.) op hevige 'wijze, in hoge mate, erg: zij snikte hevig; hij was hevig verontwaardigd; —HEID, v., het hevig-zijn, geweld, felheid enz.: met hevigheid viel hij mij aan ; de storm nam nog in hevigheid toe; de hevigheid van de koorts.