Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Grens

betekenis & definitie

v. (grenzen),

1. door palen of op andere wijze aangeduide lijn die het ene stuk land van het andere scheidt, akkerscheiding: waar een sloot twee erven scheidt, loopt de grens ter halver sloot; — in ’t bijz. lijn die het gebied van staten, volken, gemeenten enz. naar een zijde bepaalt; in het mv. de lijnen die zo’n gebied in zijn omtrek bepalen : de grenzen van Nederland; de nieuwe burgemeester werd aan de grens der gemeente door een erewacht ingehaald; — natuurlijke grens, grens die als het ware door de natuur is aangewezen, b.v. een bergketen, een rivier, een zee; — politieke, staatkundige grens, die het gevolg is van staatkundige gebeurtenissen, niet van de natuurlijke gesteldheid van de bodem; — de grenzen (zonder nadere bep.), de lands- of rijksgrenzen : iem. over de grenzen brengen, zetten, hem uit het land verwijderen; — iem. over de grenzen helpen, zijn vlucht bevorderen;
2.uiterste rand of kant: zij kwamen aan de grens van het woud; — scheidingslijn: de grens der altijdgroene loofbomen, de denkbeeldige lijn die deze plantengordel bepaalt;
3. (van onstoff. zaken) dat wat bepaalt of wel het punt waar het ene gebied ophoudt en het andere begint: de grenzen van dit begrip zijn moeilijk tetrekken, het is moeilijk te bepalen waar liet eindigt, wat het wèl en wat niet omvat; zijn vrijmoedigheid stond soms op de grens der brutaliteit, was daaraan bijna gelijk: hij stond op de grens van dit leven, was zijn einde nabij ;
4.afscheiding, scheiding: de grenzen tussen het goede en het kwade.;
5. beperking, maat, (in het mv.) bestek : zijn menslievendheid kent geen grenzen; — de grenzen zijner macht te buiten gaan, zijn macht of bevoegdheid overschrijden ; — geen grenzen kennen, alle perken overschrijden : — alles heeft zijn grenzen, er is éénmaal een einde aan iemands geduld, toegevendheid enz., het uiterste moet niet gevergd worden; — vand. ook: eindpaal, uiterste punt; — (nat.) grens van veerkracht, waar de veerkracht niet meer in staat is het lichaam de vroegere vorm te doen hernemen; grens van zichtbaarheid enz.;
6.(meetk.) punt waarin een lijn, lijn waarin een vlak. vlak waarin een lichaam eindigt;
7. (wisk.) standvastige grootheid waartoe een veranderlijke grootheid zo dicht mogelijk kan naderen, maar waaraan deze nooit gelijk kan worden, limiet: 1 is de grens van 0,9;
8. (dievent.) gezicht.