grens
(1925) (Barg.) gezicht, tronie. • Hij zou met die krengdooie pleingasten, dat vieze broedsel knokken, zoo snel en vermetel als er lust in zijn knuisten jeukte en hun grens murw slaan als een doorweekt graszodetje. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925) • Grens, gezicht. 'Daar lag hij...