Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Grap

betekenis & definitie

v. (-pen),

1. snaaks gezegde, kwinkslag : grappen vertellen; hij zocht er zich met een grap van af te maken ; gij moet het zo hoog niet opnemen, 't was maar een grapje, er werd niets kwetsends mee bedoeld;
2. iets vermakelijks : dat is lang geen grap, daar valt niet mede te spotten, ’t is hoge ernst; — guitenstreek : grappen uithalen ; een flauwe grap ; — een grap met iemand hebben, hem tot voorwerp maken van een onschuldige fopperij; — (abstr.) het aardige, grappige : de grap is er af;uit (of voor) de grap, uit kortswijl, zonder ernstige bedoeling, voor de aardigheid : ik zei het maar uit de grap ; laten we ons voor de grap verkleden;
3. uiting van vrolijkheid of dartelheid, pots : hij zit vol grappen ; grapjes maken met de kimleren, met hen stoeien en schertsen : de grappen en geestigheden van een paljas ; — (in ongunst, bet.) malle gril, kuur : we zullen je die grappen wel afleren ; — plagerij, onhebbelijk gedrag: schei nu uit met die grappen;
4. vermakelijk voorval, iets geks: je zult er grappen van beleven, vermakelijke, malle dingen van ondervinden ; vaak ironisch : je zult er allesbehalve aangename ondervindingen opdoen;
5. (onaangenaam) geval, geschiedenis: die grap is me duur te staan gekomen ; — dat is een mooie grap. een onaangename historie.