Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Framboos

betekenis & definitie

v. (...bozen),

1. eetbare rode sappige vrucht van een struik uit de fam. der Rosaceeën en (in die bet. m.) die struik zelf (Rubus idaeus), in verschillende streken in Nederl. in het wild voorkomende, en ook wel flamboos, bramboos en heiningbes geheten ;
2. (mv.) frambozen, likeur van de genoemde vrucht. PRAMBO'ZEBOOM, m. (...bomen). FRAMBOZENAZIJN, m. ; ...GELEI, v. ; ...IJS, o.; ...JAM, v. ; ...KEVERTJE, o. (-s), kevertje (Byturus fumatus) dat schadelijk is voor de frambozenteelt; ...KOEKJE, o. (-s); ...LIMONADE, v. ; ...SAP, o.; ...STROOP, v. ; ...TAART, v. (-en) ; ...TONG, v., donkerrode tong met gezwollen papillen (bij roodvonk); ...UITSLAG, in., uitslag van framboesia. FRAMBOZEROOD, bn., eigenaardig paarsrood, zoals rijpe frambozen; ...STRUIK, m. (-en).

< >