FONDEMENT, FUNDAMENT, o. (-en),
1. grondslag, inz. het metselwerk in de grond waarop een muur of huis gebouwd wordt; — bij uitbr. oneig. dat waarop iets steunt: de fondamenten van de staat, van de welvaart', — het heeft geen fondament, het zweeft in de lucht;
2. (eufem.) anus, aarsopening.