(fladderde, heeft gefladderd),
1. met ongelijkmatige bewegingen en ongelijke gang, niet snel (ook met gedruis) vliegen : de vleermuis fladdert; de vogel fladderde in het rond; vlinders fladderen;
2. zich op een luchtstroom levendig heen en weer bewegen: ivat fladderen de linten van haar muts; — (van zeilen) klapperen ; — (Zuidn.) flapperen;
3. (oneig.) zich als een vlinder ongestadig bewegen, met gedachte aan wuftheid : de minnaars fladderden rondom haar.