Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Fabriek

betekenis & definitie

v., in volkst. o. (-en),

1. inrichting om op uitgebreide schaal producten uit grondstoffen te winnen; inz. inrichting voor het grootbedrijf, waarin door samenwerking van talrijke arbeidskrachten, onder uitgebreide toepassing van de verdeling van arbeid en in de regel ook door middel van machines, allerlei voorwerpen gemaakt, goederen en stoffen bewerkt of toebereid worden: een fabriek van electrische apparaten; in Twente zijn veel fabrieken;
2. het gebouw ener fabriek ;
3. de arbeiders, het personeel van een fabriek;
4. (R.-K.) fabriek ener kerk, zie Kerkfabriek;
5. (gemeenz.) fabricatie, maaksel: dat is een vertelling van zijn eigen fabriek, die heeft hij zelf verzonnen.