I. bn. bw. (-er, -st), uitmiddelpuntig: (fig.) raar, vreemd, grillig, buitenissig: een excentriek heer, een excentriek karakter; hij kan zo excentriek doen;
II. zn. o. (-en), schijf die zich om een punt buiten haar middelpunt beweegt, in ’t bijzonder als toestel om bij werktuigen een ronddraaiende beweging in een open neergaande te veranderen of omgekeerd, kolderschijf;
III. zn. m. en v., excentriek persoon.