Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Bezemsteel
- Bezemstok
- Bezemstruik
- Bezemstuivertje
- Bezemvlas
- Bezending
- Bezeren
- Bezering
- Bezet
- Bezet, (legaat)
- Bezeten
- Bezetene
- Bezetenheid
- Bezetheid
- Bezetketting
- Bezetsel
- Bezetteling
- Bezetten
- Bezetting
- Bezettingskorps
- Bezettingskosten
- Bezettingsleger
- Bezettingsloos
- Bezettingsstaking
- Bezettingstijd
- Bezettingstroepen
- Bezeveren
- Bezichtigen
- Bezichtiging
- Bezie
- Bezield
- Bezielen
- Bezieling
- Bezien
- Bezienswaard
- Bezienswaardigheid
- Bezig
- Bezigen
- Bezigheid
- Bezighouden
- Beziging
- Bezijden
- Bezilverd
- Bezingen
- Bezinger
- Bezinging
- Bezingster
- Bezinken
- Bezinking
- Bezinkingssnelheid
- Bezinksel
- Bezinkvijver
- Bezinnen
- Bezinning
- Bezintuigd
- Bezique
- Beziquespel
- Beziquetafeltje
- Bezit
- Bezitneming
- Bezitrecht
- Bezitsmacht
- Bezitsovergang
- Bezitspoeder
- Bezitssteen
- Bezitster
- Bezitstoestand
- Bezitsverhouding
- Bezitswortel
- Bezittelijk
- Bezitten
- Bezittend
- Bezitter
- Bezitting
- Bezittinkje
- Bezoar
- Bezoargeit
- Bezocht
- Bezoden
- Bezoding
- Bezoedelen
- Bezoedeling
- Bezoek
- Bezoeken
- Bezoeker
- Bezoeking
- Bezoekster
- Bezoen
- Bezolderen
- Bezoldering
- Bezoldigen
- Bezoldiging
- Bezoles
- Bezolletje
- Bezomen
- Bezomerkaden
- Bezoming
- Bezondigen, zich
- Bezondiging
- Bezonken