1. (iets) voorzien van zaken die er op, er aan, er in of er om gezet worden: een wal met geschut bezetten; een met edelstenen bezet gevest; een japon met kant bezetten, afzetten, beleggen ; — een stuk grond bezetten met, beplanten;
2. (een plaats of ruimte) innemen, zich er in of er op zetten: ’t gezelschap bezette de voorste rij stoelen; — een plaats, een punt, een post van troepen voorzien ; een land bezetten, het met een legermacht binnentrekken en het in bedwang houden; de bezettende macht; — hoogten bezetten, innemen;
3. (een plaats) bekleden: hoogleraren die de oude leerstoelen bezetten; — (muz. en toneel) een partij of rol vervullen; een sterk bezet orkest, met veel muzikanten voor elke partij;
4. (van tijd) in beslag nemen: avonden met lessen bezetten;
5. (vero. en gew.) in het nauw drijven; — we hadden hem in een hoek bezet, zo dat hij er niet uit kon;
6. een dijk bezetten, versterken;
7. (gew.) een rente vestigen op een onroerend goed ; al zijn goed is bezet, met hypotheek bezwaard ; — ook: legateren;
8. vermengen ; tarwe met rogge bezet, waarin rogge voorkomt;
9. bepleisteren ;
10. de strengen van een touw bijeenhouden door het met bindgaren te omwinden.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk