Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bezitter

betekenis & definitie

m. (-s), hij die het bezit van iets heeft; (rechtst.) de goede trouw van de bezitter wordt steeds verondersteld, hij die kwade trouw beweert, moet deze bewyzen (art. 589 B.W.), — de bezitters, zij die geld en goed bezitten; (spr.) zalig zijn de bezitters (Lat. beati possidentes).