Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bezoek

betekenis & definitie

o. (-en),

1. het bezoeken: een bezoek aan een museum ; 't bezoek neemt toe, er komen meer bezoekers in de stad, het museum enz.; — een bezoek bij iem. brengen, afleggen, een visite; op bezoek zijn, gaan, op visite; — bezoeken van rouwbeklag kunnen niet afgewacht worden;
2. de personen die op bezoek zijn, komen: bezoek hebben, krijgen; 't bezoek is gelukkig weer weg.