Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Baardig
- Baardje
- Baardklem
- Baardlaag
- Baardman
- Baardmannetje
- Baardmees
- Baardmos
- Baardplank
- Baardscheerder
- Baardschimmel
- Baardschrabber
- Baardschraper
- Baardschurft
- Baardsel
- Baardvin
- Baardvink
- Baardvis
- Baardvogel
- Baardwalvis
- Baardwerk
- Baardwerken
- Baardwerker
- Baardzwijn
- Baarhaven
- Baarhuisje
- Baarkleed
- Baarlijk
- Baarmis
- Baarmoeder
- Baarmoederbloeding
- Baarmoederring
- Baarmoederziekte
- Baarpijp
- Baars
- Baarsachtigen
- Baarslagen
- Baarsluis
- Baarsmaal
- Baarspel
- Baarsschotel
- Baarssim
- Baarstuig
- Baarswater
- Baarsweer
- Baarvlies
- Baarzen
- Baas
- Baasachtig
- Baasje
- Baasschap
- Baat
- Baatziek
- Baatzoekend
- Baatzucht
- Baatzuchtig
- Baatzuchtigheidheid
- Baba
- Babbaard
- Babbe
- Babbel
- Babbel(e)guigjes
- Babbelaar
- Babbelaarster
- Babbelaartje
- Babbelachtig
- Babbelarij
- Babbelen
- Babbelkous
- Babbelkousig
- Babbelkousigheid
- Babbelmoer
- Babbelpartij
- Babbelpraat
- Babbelpraatje
- Babbeltje
- Babbelwater
- Babbelziek
- Babbelzucht
- Babbit-metaal
- Babel
- Babels
- Babi
- Babiroesa
- Baboe
- Baboesjes
- Babok
- Babokkig
- Baby
- Babybox
- Babyhoed
- Babyjurk
- Babykleding
- Babykleertjes
- Babylon
- Babylonisch
- Baccalaureaat
- Baccalaureus
- Baccarat
- Baccaratspeler