Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Beuzelachtigheid
- Beuzelarij
- Beuzelen
- Beuzeling
- Beuzelkraam
- Beuzelpraat
- Beuzelpraatjes
- Beuzeltaal
- Beuzelwerk
- Beuzelziek
- Bevaarbaar
- Bevaarbaarheid
- Bevallen
- Bevallig
- Bevalligheid
- Bevalling
- Bevangen
- Bevangenheid
- Bevanging
- Bevaren
- Bevattelijk
- Bevattelijkheid
- Bevatten
- Bevatting
- Bevattingsvermogen
- Bevechten
- Bevechter
- Bevechting
- Bevederd
- Bevedering
- Beveiligen
- Beveiliging
- Beveiligingskring
- Bevel
- Bevelen
- Bevelhebbend
- Bevelhebber
- Bevelhebberschap
- Bevelhebbersstaf
- Bevelschrift
- Bevelvoerder
- Bevelvoerend
- Bevelvoering
- Beven
- Bever
- Beverbont
- Beverboom
- Bevergeil
- Beverhaar
- Beverhuid
- Beverig
- Beverigheid
- Beverik
- Beverjacht
- Beverjager
- Beverjas
- Bevermantel
- Bevernel
- Beverrat
- Bevers
- Beversen
- Beversing
- Beverstaarten
- Bevertien
- Bevertienen
- Beverval
- Bevervel
- Bevervet
- Bevervilt
- Bevestigen
- Bevestigend
- Bevestiger
- Bevestiging
- Bevestigingsreactie
- Bevestigingsrecht
- Bevestigingsrede
- Bevijlen
- Bevind
- Bevindelijk
- Bevinden
- Bevinding
- Beving
- Bevingeren
- Bevissing
- Bevitten
- Bevlaggen
- Bevlagging
- Bevlakken
- Bevlekken
- Bevlekking
- Bevletten
- Bevleugelen
- Bevliegen
- Bevlieging
- Bevlijtigen, zich
- Bevlijtiging
- Bevloeien
- Bevloeiing
- Bevloeiingskanaal
- Bevloeiingssysteem
