I. BEVA'REN
(bevoer, heeft bevaren),
1. (met een schip) varen op, over : een rivier, een zee bevaren;
2. als lid van de bemanning varen op : een schip bevaren;
3. (gew.) belanden: waar zal hij nog bevaren?
II. BEVA'REN bn. (-er, -st), een bevaren matroos, die lang gevaren heeft, veel ondervinding heeft opgedaan en de dienst volkomen kent.