Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie N
- Nachtponnetje
- Nachtportier
- Nachtpost
- Nachtposttrein
- Nachtpuistje
- Nachtraaf
- Nachtratel
- Nachtregister
- Nachtreiger
- Nachtreis
- Nachtreiziger
- Nachtrok
- Nachtronde
- Nachtroofvogel
- Nachtroom
- Nachtrumoer
- Nachtrust
- Nachtschabbe
- Nachtschade
- Nachtschaduw
- Nachtschel
- Nachtschildwacht
- Nachtschone
- Nachtschoot
- Nachtschot
- Nachtschuif
- Nachtschuit
- Nachtschutter
- Nachtsein
- Nachtsignaal
- Nachtslaap
- Nachtslot
- Nachtsociëteit
- Nachtspiegel
- Nachtspook
- Nachtstilte
- Nachtstoel
- Nachtstoker
- Nachtstolp
- Nachtstroom
- Nachtstudie
- Nachtstuk
- Nachttafel
- Nachttafeltje
- Nachttarief
- Nachttekens
- Nachttoilet
- Nachttrein
- Nachtuil
- Nachtveiligheidsdienst
- Nachtverblijf
- Nachtverpleging
- Nachtvertelling
- Nachtviolier
- Nachtviool
- Nachtvisserij
- Nachtvlam
- Nachtvliegen
- Nachtvlinder
- Nachtvlucht
- Nachtvogel
- Nachtvolk
- Nachtvorst
- Nachtvorst (lucifer)
- Nachtvorstin
- Nachtwaak
- Nachtwacht
- Nachtwacht (nachtwaker)
- Nachtwagen
- Nachtwake
- Nachtwaker
- Nachtwandelaar
- Nachtwerk
- Nachtwerken
- Nachtwerker
- Nachtwikke
- Nachtwind
- Nachtwinde
- Nachtwitje
- Nachtzak
- Nachtzijde
- Nachtzoen
- Nachtzwaluw
- Nachtzweet
- Nacijferen
- Nadag
- Nadansen
- Nadat
- Nadeel
- Nadelig
- Nadeligheid
- Nademaal
- Nadenken
- Nadenkend
- Nader
- Naderbij
- Naderen
- Naderhand
- Nadering
- Naderingsmars