Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie N
- Naders
- Nadeunen
- Nadezen
- Nadien
- Nadir
- Nadirhoek
- Nadirtrap
- Nadirwaarneming
- Nadoen
- Nadoenerij
- Nadonderen
- Nadonkeren
- Nadorst
- Nadragen
- Nadraven
- Nadrentelen
- Nadreunen
- Nadribbelen
- Nadrijven
- Nadrogen
- Nadruipen
- Nadruk (drukwerk)
- Nadruk (klemtoon)
- Nadrukkelijk
- Nadrukkelijkheid
- Nadrukken
- Nadrukker
- Nadruksel
- Naduiken
- Nadweilen
- Naëggen
- Naëndossement
- Naëten
- Naëtsen
- Naevius
- Nafeest
- Nafietsen
- Nafke
- Nafladderen
- Nafluiten
- Nafta
- Naftaline
- Naftalinepapier
- Nafthali
- Nafuiven
- Naga
- Nagaan
- Nagalm
- Nagalmen
- Nagana
- Nagang
- Nagapen
- Nagebed
- Nageboorte
- Nageboren
- Nagedachte
- Nagedachtenis
- Nagel
- Nagelaar
- Nagelbak
- Nagelbank
- Nagelbed
- Nagelbijter
- Nagelbloem
- Nagelboom
- Nagelboor
- Nagelborstel
- Nagelbreed
- Nageldraaibank
- Nageldraaier
- Nagelen
- Nagelfabriek
- Nagelgarnituur
- Nagelgat
- Nagelgruis
- Nagelhamer
- Nagelharmonica
- Nagelheter
- Nagelhoek
- Nagelhoevigen
- Nagelhout
- Nagelijzer
- Nagelindruk
- Nageljongen
- Nagelkaas
- Nagelkeep
- Nagelklavier
- Nagelkootje
- Nagelkop
- Nagelkruid
- Nagellak
- Nagellijn
- Nagelmachine
- Nagelmal
- Nagelmelk
- Nagelmesje
- Nagelnieuw
- Nagelolie
- Nagelplooi
- Nagelplug