I. DOLK
m. (-en), kort, spits stootwapen met twee of driezijdig lemmet: iem. de dolk in het hart boren, (ook fig.) iem. een grievend leed aandoen ; — de dolk wordt gewet, geslepen, men zint op wraak, op sluipmoord.
II. DOLK
m. (-en), klos, ongezaagd rondhout.
III. DOLK
m., konisch toelopende staaf waarmee de diameter van ringen gemeten wordt.