bn. (-der, -st),
1. waaraan men grote waarde hecht, na aan het hart liggend, geliefd : de vrijheid is ons dierbaarst kleinood; ons dierbaar vaderland; een enig kind, een dierbaar pand; de wetenschap blijft mij dierbaar; — mijne dierbaren, vader, moeder, kinderen;
2. (veroud. of iron.) vervuld of getuigend van treffende vroomheid: dierbare boekjes; — bw. : dierbaar spreken.